Extern ondernemerschap als gezichtspunt
Het zou zo maar kunnen dat eind deze maand de Hoge Raad arrest wijst naar aanleiding van de prejudiciële vragen van het hof Amsterdam aan hem in de Uber-zaak.
Op 30 september vorig jaar verscheen het advies van A-G De Bock over de prejudiciële vragen. Haar antwoord op de eerste drie prejudiciële vragen over de rol van extern ondernemerschap als gezichtspunt in het toetsingskader van het Deliveroo-arrest voor het beoordelen of een overeenkomst als een arbeidsovereenkomst moet worden aangemerkt, is essentieel voor de praktijk. Ook de politiek kijkt uit naar dit arrest.
Commentaar op het advies van A-G De Bock
Volgens A-G De Bock is extern ondernemerschap (gezichtspunt 9 in de gezichtspuntencatalogus van het Deliveroo-arrest) als gezichtspunt in het toetsingskader van beperkte betekenis en vervult het een subsidiaire rol in lijn met de WVBAR. Volgt de Hoge Raad de A-G, dan kan zo maar een situatie ontstaan als ware de WVBAR reeds inwerkinggetreden. Het advies van A-G De Bock is nauwelijks becommentarieerd. Daartoe is wel alle reden, vanwege reeds het maatschappelijke en juridische belang. Daarom heb ik een commentaar geschreven, welke vandaag in combinatie met een interview is geplaatst op ZiPconomy:
Lees verder
In de bijdrage concludeer ik dat de A-G onvoldoende acht slaat op het civiele karakter van de (arbeids)overeenkomst, meer specifiek het fundament van partijautonomie in het algemene vermogensrecht, de reikwijdte van het Groen/Schoevers-arrest en het Participatieplaats-arrest daarin, waaronder in het bijzonder de uitlegfase van de tweefasensystematiek daarbij. In de uitlegfase kunnen ook partijspecifieke omstandigheden relevant zijn, zoals “extern ondernemerschap”. Het bijzondere karakter van het arbeidsrecht, hoe belangrijk ook, gaat niet zo ver dat het arbeidsrecht een status aparte kent ten opzichte van de werking van boek 3 en boek 6 bij uitleg.